Niels hoort in de trein de ene 'kanker' na de andere, totdat hij de jongen achter hem aanspreekt op zijn taalgebruik
In dit artikel:
De schrijver reist afgelopen weekend met zijn zoontje per trein van Eindhoven richting Rotterdam en zit bewust in de praatcoupé. Direct na vertrek valt hem op dat een medereiziger herhaaldelijk het scheldwoord "kanker" gebruikt als versterkend woord: in gesprekken en aan de telefoon, soms zelfs op speaker. De herhaalde, flitsende uitspraken roepen bij hem sterke emotionele reacties op — hij beschrijft het als een scherpe pijn — omdat het woord voor veel mensen een beladen en kwetsende lading heeft.
Bij Breda spreekt hij de jongeman in trainingspak aan en knielt zodat ze ooghoogte hebben. De jongen lijkt even te schrikken maar reageert niet vijandig: hij geeft toe niet goed te weten wat het woord voor hem betekent en zegt: "Ik weet het niet... Dat zeg ik gewoon. Het betekent niet echt iets voor me. Ik denk er niet bij na. Maar ik zal proberen te minderen." Hun gesprek eindigt vriendelijk; de jongen wenst de schrijver een goede reis en steekt een duim op.
Het stukje illustreert een bredere taalkundige en sociale ontwikkeling: sommige jonge mensen gebruiken zware scheldwoorden als alledaagse intensificeerders, waardoor de betekenis en gevoeligheid ervan veranderen. Voor anderen — vooral mensen met persoonlijke ervaringen van ziekte of verlies — blijft het woord pijnlijk beladen. De ontmoeting toont zowel de kloof tussen verschillende taalgewoonten als het effect van een eenvoudige, respectvolle confrontatie die tot bewustwording kan leiden.