Van loods tot leegstand: waar een azc komt, is een kwestie van ruimte, draagvlak en timing
In dit artikel:
Gemeenten krijgen opdracht om vluchtelingen op te vangen, maar het vinden van passende locaties blijkt een ingewikkelde en vaak gevoelige klus. Het COA is verantwoordelijk voor het zoeken naar opvangplekken en werkt daarvoor samen met gemeenten. Bij acute tekorten wijkt men uit naar sporthallen, campings en hotels, maar de voorkeur gaat uit naar tijdelijke locaties waar mensen enkele jaren kunnen verblijven in plaats van noodopvang.
Het proces begint met een verzoek van het Rijk aan gemeenten om locaties beschikbaar te stellen. Daarop volgt binnen gemeenten een traject vol logistieke, juridische en bestuurlijke afwegingen: voldoet een pand of perceel aan brandveiligheid, toegankelijkheid en basisvoorzieningen; past de functie in het bestemmingsplan; is financiering geregeld; en welke effecten heeft een locatie op de buurt? Geschikte gebouwen — leegstaande scholen, zorginstellingen of sporthallen — zijn schaars, zeker in kleinere gemeenten, waardoor vaker wordt gezocht naar braakliggend terrein of onderhandeld met private grondeigenaren.
Ook de ligging is cruciaal. Bestuurders proberen opvang niet direct naast scholen, zorginstellingen of kwetsbare woonwijken te plaatsen om overlast en maatschappelijke druk te beperken. Tegelijk moeten locaties goed bereikbaar zijn voor hulpdiensten, vrijwilligers en buurtinitiatieven. Als één of meerdere opties beschikbaar zijn, weegt het college van B&W praktische haalbaarheid tegen het politieke klimaat en verwacht draagvlak. In sommige gemeenten wordt de gemeenteraad betrokken; in andere neemt het college onder grote tijdsdruk de beslissing. De COA-keuring is vervolgens nog vereist.
Communicatie met omwonenden volgt vaak pas nadat een locatie is gekozen, wat geregeld wordt ervaren als mosterd na de maaltijd. Inwoners krijgen dan vooral inspraak over details zoals routing, verkeersmaatregelen en toezicht, maar niet meer over de fundamentele keuze van de plek. Dat belemmert draagvlak en kan leiden tot felle reacties of protesten. Voorbeelden uit de regio laten zien wat er mis kan gaan: in Sint-Michielsgestel werd anderhalf jaar achter gesloten deuren onderhandeld over een locatie; nadat plannen uitlekten ontstond veel verzet en ontstoken correspondentie van inwoners die zich overvallen voelden. Bestuurders zeggen echter dat je niet honderd opties op een kaart kunt leggen en je bewoners onbeperkt laten kiezen — vergelijkbaar met hoe je niet bij elke industrievestiging publieklijk laat stemmen over de locatie.
Lokale bestuurders en experts pleiten voor andere gesprekstechnieken om draagvlak te vergroten. In plaats van de traditionele presentatie in een zaaltje — die makkelijk een wij-zij-situatie creëert — werkt overleg in kleine groepen aan tafels beter om redelijke en constructieve gesprekken te stimuleren. Ook wordt opgeroepen naar structurele oplossingen: wethouder Pieter Paul Slikker en anderen wijzen erop dat als de Spreidingswet goed wordt uitgevoerd met betrokkenheid van alle 342 gemeenten, dat zou kunnen leiden tot langdurige, kwalitatief betere opvang in plaats van steeds tijdelijke noodmaatregelen.
Juridische en financiële hobbels spelen eveneens een rol: bestemmingsplanwijzigingen, contracten met grondeigenaren en de vraag wie de kosten draagt kunnen beslissingen vertragen of lokatiekeuzes bepalen. Kortom, de plaatsing van een azc is zelden puur een logistieke puzzel; het is een complex samenspel van moraal (plicht om mensen in nood op te vangen), tempo, bestuurlijke strategie, wettelijk kader en sociale acceptatie.
Dtv Nieuws publiceert een driedelige serie over tien jaar vluchtelingenopvang in de regio Noordoost-Brabant. Deze aflevering richt zich op hoe gemeenten locaties zoeken en waarom dat vaak zo moeizaam verloopt; eerdere en volgende afleveringen behandelen andere aspecten van opvanglocaties. Voor het onderzoek zijn vragenlijsten naar gemeenten gestuurd, gemeentelijke documenten geanalyseerd, mediaberichten en sociale media gevolgd, en zijn interviews gehouden met bestuurders en experts. Het onderzoek is mede mogelijk gemaakt door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.