Weede, Houweninghen en Erkentrudekerke, deze dorpen verdwenen in Brabant
In dit artikel:
Oud-aardrijkskundedocent Bert Stulp onderzocht jarenlang verdwenen dorpen in Nederland en publiceerde er zes boeken over. Nationaal vond hij ongeveer 500 verdwenen nederzettingen; in Noord-Brabant vermoedt hij zo’n 40–50 verdwenen dorpen, mogelijk meer maar niet altijd traceerbaar aan de hand van grenswijzigingen en bronnen. Zijn onderzoek laat zien dat de oorzaken per regio sterk verschilden.
In West-Brabant verdwenen dorpen vooral door overstromingen. Het oudste door Stulp teruggevonden voorbeeld is Strijen, weggevaagd in de 14e eeuw; later zorgde de 15e-eeuwse Sint-Elisabethsvloed (1421) voor de vorming van de Biesbosch en het verlies van plaatsen als Weede, Houweninghen en mogelijk Erkentrudekerke, plus het bedevaartsoord Niervaart tussen Klundert en Zevenbergen. Stulp nuanceert hardnekkige verhalen over enorme aantallen dorpen en slachtoffers: het betrof minder dorpen en naar schatting 100–200 doden, niet de honderden of duizenden die soms genoemd worden.
In Oost-Brabant verdwenen dorpen meestal niet door water, maar door droogte en verplaatsing: late‑middeleeuwse klimaatverschuivingen maakten akkerbouw op hogere gronden onrendabel, waardoor dorpsgemeenschappen enkele kilometers verhuisden naar vruchtbaardere rivieroevers. Dit verklaart onder meer losse kerkgebouwen rondom Eindhoven en voorbeelden als Oostelbeers, Nederwetten, Beek en Donk en Stiphout. Religieuze factoren speelden ook een rol tijdens de Reformatie: katholieken trokken naar schuilkerken in het platteland en stichtten daar nieuwe kernen.
Landelijk werden veel dorpen door oorlogen verwoest en niet herbouwd; opvallend genoeg vond Stulp weinig Brabantse voorbeelden daarvan, met als uitzondering Nieuw Gastel, dat in de Tachtigjarige Oorlog werd afgebrand. Het moderne verdwijnen van dorpen door industrie, zoals bij Moerdijk, staat los van deze historische processen.